U bent hier:

1904-1933

De boerderij (1904-1933)[1]

Hendrik Gradus Huirne is aan het eind van de 19e eeuw het geploeter in het moeras bij het Olde Hoes zat en denkt groots. Hij wil een moderne, grote boerderij bouwen op een plek waar je geen natte voeten krijgt. Zijn oog is gevallen op een stuk hooggelegen grond aan de Papendijk.
In 1832 heet de dijk nog de Papensteeg, maar het gedeelte waarop Henrik Gradus de nieuwe boerderij laat bouwen werd ook wel de ‘Botterpeter’ genoemd, naar de boerderij waar toentertijd de familie Klein Avink woonde.[2] Volgens bronnen is de naam ‘Botterpeter of Botterpot’ ontstaan omdat de grond daar zo zacht als boter was door het kwelwater dat van de hoger gelegen Hartreize kwam[3]. Anderen beweren dat de eigenaar voor de verhuur van de weide geen geld maar boter kreeg.[4]

Hendrik Gradus behoudt de grond rond het Olde Hoes - volgens kleinzoon Willem ‘een halve hectare’. Om precies te zijn 0.591 ha[5].  De grond waar de – voor die tijd – grote boerderij zal worden gebouwd, moet worden gekocht. In 1832 is die grond aan de Papendijk nog bezit van Christina Wissink, rentenierster te Groenlo[6].

b-332-en-429-en-430.png B 332 is de grond rond het Olde Hoes, B 429 en 430 de grond van Catharina Wissink.  https://hisgis.nl/kaartviewer/gelderland

Eind 19e eeuw is de grond in eigendom van bierbrouwer Anton Weenink. Om aan geld voor de bouw te komen sluit Hendrik Gradus op 30 november 1896 bij Anton Weenink een hypotheek, groot 3000 gulden, tegen een rente van 4%.[7] Met dit geld koopt hij van diezelfde Anton Weenink de grond voor de nieuwe boerderij aan de Papendijk, kadastraal bekendstaande als B 1670, 1712 en 1713.[8]
De kavels zijn in het totaal 5 hectare, 28 aren en veertig centiaren groot. De koop gaat in op 1 november 1896. De rente moet betaald zijn op 1 december van ieder jaar en als de koper niet aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen wordt de rente verhoogd tot 3,5%. Artikel 8 van de akte legt de koper de verplichting op om het ‘te stichten gebouw (..) in eene solide maatschappij tegen brandschade verzekerd moeten blijven (…)’.[9]

Iedereen verklaart hem voor gek dat hij zo’n grote boerderij gaat bouwen, maar Hendrik Gradus laat zich niet van de wijs brengen. Hij heeft wel een bouwvergunning nodig. Helaas zijn er uit die tijd geen bouwdossiers bewaard gebleven. Dus we kunnen niet nagaan aan welke eisen en kenmerken de boerderij moest voldoen. Er is ook geen architect bekend. Volgens kleinzoon Frans Huirne kreeg de Eefselse aannemer Klein Gunnewiek de opdracht om de boerderij te tekenen en te bouwen. In de dagelijkse omgang wordt hij ook wel Koldeweij/Kollewee genoemd.

 ‘s-Ochtends om 5 uur kwam één metselaar met twee zakken Portlander cement. Hij kreeg borreltjes en bleef tot 7 uur ’s-avonds. Binnen een jaar stond er een voor die tijd grote boerderij.’[10]

Hendrik is een zuinig man. Volgens zijn kleinzonen Hennie en Bennie Huirne werd het Olde Hoes afgebroken maar wilde hij de bakstenen van de put hergebruiken. Hij breekt de put zelf af, maar bij het loshalen van die stenen stort de put in. Als zijn moeder hem ’s middags pannenkoeken brengt ziet ze dat het helemaal fout gaat. De grond draait al en Hendrik kan nog net op tijd het vege lijf redden.[11]
Het wordt een gemengd bedrijf en zelfvoorzienend. Dus ook akkerbouw voor de voedselvoorziening van het gezin en het vee. Ook wordt er geleverd aan andere gezinnen in Groenlo.
Hendrik zaait ook klaver voor het vee. Hoewel de kunstmest inmiddels overal zijn ingang doet vertrouwt hij het nog niet meteen. Hij wil het eerst eens uitproberen en koopt in Lievelde twee zakken ‘Thomas slakkenmeel’. De klaver groeit als kool en op een zondag vraagt hij zijn broer die op Tops woont, om eens mee te gaan kijken naar de klaver. Die schrikt zich een hoedje van de weelderige groei.

Aan het eind van de 19e en het begin van de 20e eeuw komt de Nederlandse economie uit een crisis en klimt ook de landbouw geleidelijk uit het dal. De oogsten en de verkoopsprijzen stijgen langzaam maar zeker. Ook het aantal melkkoeien neemt toe – Hendrik Gradus heeft er in het begin van de 20e eeuw al twaalf. Hij was met drie begonnen.
De oorzaken van die economische groei zijn gelegen in de innovatie van de landbouw en de veeteelt. Zo wordt er nu kunstmest gebruikt en komt de fabrieksmatige zuivelproductie op.

Indeling van de boerderij

De boerderij is volgens het kadaster gesticht in 1903/1904[12], maar volgens Hennie, de oudste kleinzoon van Hendrik Gradus, is in 1901 al met de bouw begonnen.
Er komen 3 kappen met cementpannen erop. De gebinten worden met de hand gemaakt.
Onder de eerste kap bevindt zich het woonhuis met de draaikamer en de rundveestalling. In die stal staan ongeveer 12 koeien.
Het is Fries stamboekvee, zwartbonte koeien die in de jaren 50 elf tot twaalfhonderd gulden kosten. Ze worden meestal op de boerderij gefokt. Soms wordt er op de markt een koe bijgekocht, maar dat gebeurt niet vaak. De meeste koeienbedrijven waren fokbedrijven. De koeien zijn enerzijds goed voor de melk, maar anderzijds goed voor de slacht. Er zijn dan nog geen aparte koeien voor melk en vlees.
Woonhuis en koeienstal zijn gescheiden, wat nogal bijzonder is in die tijd. De voorgevel van de boerderij is nu nog grotendeels intact, het houtwerk is nog van het begin van de 20e eeuw.

Onder de tweede kap is de mestopslag met de gierkelder. De gier van de koeien gaat via een speciale afvoer de gierkelder in en de vaste mest wordt niet, zoals bij veel andere boeren, iedere keer in hoopjes naar het land gebracht, maar opgeslagen op de vloer boven de gierkelder. Dat is veel rendabeler, omdat de mest, als het nodig is, meteen ondergeploegd kan worden. Op iedere drie koeien is een staldeurtje en via dat deurtje wordt de mest op de vloer gegooid. Als een meisje ‘te min’ werd bevonden voor een boerenzoon dan zei men: ‘je hebt te weinig staldeuren’. Veel staldeuren betekenen dat een boer veel koeien heeft. De koeienstal heeft vier staldeuren en dat is voor het begin van de 20e eeuw veel.

Onder de derde kap bevinden zich de pot- en waskamer en de varkensstal. In de potkamer worden op een groot rond fornuis de aardappelen voor de varkens gekookt en in de mixpan wordt het voer gemengd

Inrichting

We weten niet precies hoe de inrichting van de boerderij eruitzag tussen 1905 en 1933. In die periode woont Hendrik Gradus er met zijn gezin, zijn moeder (tot haar dood in 1919) en zijn broer Jans. Vanaf 1911 is hij weduwnaar en als zijn dochters en oudste zoon het huis in 1926 verlaten, woont hij er alleen nog met zijn jongste zoon Toon en broer Jans.
Als Toon in 1933 trouwt met Dien Reijrink uit Zwolle zal er aan de inrichting wel wat verbeterd zijn.

‘Toen mijn moeder kwam hadden vader en Jans alles afgetimmerd met houten schotten, voor de warmte.’[13]

De houtdraaierij

Hendrik Gradus heeft er, net als zijn vader, naast de boerderij een houtdraaierij bij. Hij levert goed werk en heeft drie tot vier man in dienst. Ze maken o.a. handvatten voor stoffers. Hij werkt veel samen met de firma Gierkink in Vragender. Helaas heeft deze firma geen papieren van - noch herinneringen aan - de samenwerking bewaard.
Hendrik Gradus plant zijn hele land vol met elzen. Van het elzenhout[14] maakt hij de stelen en handvatten. Zijn jongste zoon Toon vindt dat geen goed idee. Die heeft als kind al een hekel aan de draaierij en kruipt het liefste weg om niet mee te hoeven werken.[15] Na de dood van Hendrik Gradus wordt de draaierij dan ook aan de kant gedaan en wordt er niet meer geproduceerd. De ruimte en de gereedschappen blijven nog een tijdje.

De boerderij op de kaart

Lange tijd is er op de kaart aan de Papendijk nog geen bebouwing te zien. Pas In 1927 zien we die op de kaart verschijnen. (bij de ’p’ van Gravenkamp)..

https://www.topotijdreis.nl/kaart/1927/@238258,450704,9.93

Bronnen

[1] De gegevens voor deze bijdrage zijn vooral ontleend aan de informatie van de  nog in leven zijnde kinderen van Theodorus Antonius Huirne (1905-1959) en Bernardina Maria Reijrink (1910-2005), te weten: Hennie (1937-2013), Annie (1935-2023), Bennie, Jan, Frans, Willem (1943-2019), Trees, Berndien, Frans, Jose en Andre. Sommige kinderen herinneren zich veel en tot in detail, andere niets of nauwelijks iets.
[2] Valentijn Smit, Groenlo in de verte; Oudheidkundige Vereniging Groenlo 1993), p.7https://beeldbank.cultureelerfgoed.nl  Kadastrale kaart 1811-1832: minuutplan Groenlo, Gelderland, sectie B, blad 01 (MIN05069B01)
[3] http://www.scherpinbeeld.nl  13 juni 2009
[4] http://www.scherpinbeeld.nl 12 juni 2009
[5] Zie hoofdstuk over grond
[6] www.kadaster.nl. Kadasterlegger Groenlo, artikel 2347, volgnummer 2, 5 en 6
[7] http://www.ecal.nu /Toegang 3014 Notarissen in de gemeente Oost Gelre, 1811-1935; Huirne archief
[8] www.kadaster.nl Kadaster/nr. 78/Gemeente Groenlo no 5 en nr. 20/Sectie B/Dienstjaar 1881. Die nummers staan niet op de kadastrale kaart uit 1832. Het kadaster heeft in 1880 die perceelnummers vervangen door nieuwe. Het blijkt dat de percelen met de nummers 1670, 1712 en 1713 in 1832 op de kaart staan als respectievelijk B 429 en B 430.
[9] www.ecal.nu NL-DtcSARA 3014
[10] Interview Hennie Huirne 2015
[11] Interview Hennie Huirne 2015; interview Bennie Huirne 3 april 2011
[12] www.kadaster.nl/ Kadasterviewer, Kadasterlegger Groenlo, artikel 2347, volgnummer 2, 5 en 6
[13] Interview Annie Huirne
[14] https://nl.wikipedia.org/wiki/Els_(geslacht)
[15] Interview Hennie Huirne